woensdag 17 oktober 2007

Lagen van het OSI model


Hier vind je een korte beschrijving van de verschillende lagen in het OSI-model.

Applicatielaag (laag 7)

Dit is de laag waar het allemaal om begonnen is. Hier worden de gegevens van de computer, of welke installatie dan ook, gelezen en doorgegeven naar de presentatielaag.
Binnenkomende gegevens worden gelezen van de presentatielaag. Als dus in twee computers netjes alle zeven lagen gedefinieerd zijn, kunnen deze twee dus met elkaar communiceren. Dit is compleet onafhankelijk geworden van merk, type of software. Deze bovenste (zevende laag van het OSI-model) dient als het venster dat applicatieprocessen gebruiken om toegang te krijgen tot netwerkservices. Deze laag vertegenwoordigt de services die direct de gebruikersapplicaties ondersteunen zoals software voor bestandsoverdracht, toegang tot databases en e-mail.

Presentatielaag (laag 6)

Deze bepaalt het formaat dat moet worden toegepast om data tussen netwerkcomputers uit te wisselen. Deze laag is in feite de tolk-vertaler van het netwerk. Bij de zendende computer vertaalt deze laag de data die door de applicatielaag naar beneden is gezonden in een gemeenschappelijk erkend tussenformaat. Bij de ontvangende computer vertaalt de presentatielaag het tussenformaat in een formaat dat de applicatielaag van die computer ondersteunt. De presentatielaag is verantwoordelijk voor protocol-conversie, het vertalen van data, ter beveiliging coderen van data, het wijzigen of converteren van de tekenset en het uitbreiden van grafische commando’s. Deze laag verzorgt ook de compressie van data, waardoor het aantal te verzenden bits kan worden teruggebracht.

Sessielaag (laag 5)

Dankzij laag 5 kunnen twee applicaties op verschillende computers een verbinding met elkaar tot stand brengen, deze onderhouden en beëindigen. Deze laag regelt de naamherkenning en functies, zoals beveiliging, die nodig zijn om twee applicaties via een netwerk te laten communiceren. Zorgt voor synchronisatie van gebruikerstaken door controlepunten in de datastroom aan te brengen. Wanneer het netwerk faalt, hoeft alleen de data na het laatste controlepunt opnieuw te worden verzonden. Deze laag zorgt ook voor dialoogcontrole tussen de diverse communicatieprocessen en bepaalt welke computer zendt, wanneer, voor hoelang, enzovoort.

Transportlaag (laag 4)

De transportlaag beschermt de verzonden data. Deze laag verdeelt de data in segmenten en berekent controle-totalen (checksums) waarmee later bepaald wordt of de data gecodeerd zijn. De transportlaag kan ook reservekopieën van de data maken. De transportheader bevat de checksum van elk segment en de locatie van dat segment binnen de gehele boodschap. Zorgt ervoor dat de pakketten foutloos, in de juiste volgorde en zonder verlies of doublures worden afgeleverd. Deze laag pakt informatie opnieuw in, verdeelt lange berichten over een aantal pakketten en bundelt hele kleine pakketten tot een nieuw pakket. Op deze manier kunnen pakketten op een efficiënte manier over het netwerk worden verzonden. Aan de ontvangstzijde pakt de transportlaag de pakketten weer uit, distilleert daaruit het oorspronkelijke bericht en stuurt de afzender een melding dat de informatie is aangekomen.

Netwerklaag (laag 3)

Deze laag zorgt dat het netwerk zijn route kan vinden van aanvrager naar gebruiker. Ook wordt hier het voorkomen van opstoppingen geregeld. Voorbeelden van deze laag zijn Internet Protocol (IP) en X.25. De netwerklaag selecteert een route voor de boodschap van de koppelingslaag. Deze netwerklaag plaatst data in pakketjes, telt deze en voegt een header toe waarin de volgorde van de pakketjes en het adres van de doelcomputer opgenomen zijn. Verantwoordelijk voor het adresseren van berichten en het vertalen van logische adressen en namen in fysieke adressen. Deze laag bepaalt ook de route van de bron naar de bestemming. De netwerklaag reageert op de verkeersdrukte in het netwerk door middel van packetswitching.

Data Linklaag (laag 2)

Deze laag definieert hoe je je gegevens op het netwerk moet brengen. Dit wordt het Medium Access Control genoemd. Hierbij wordt dus afgesproken of je op je beurt moet wachten (Token Ring) of dat je altijd toegang hebt en het netwerk het oplost (CSMA/CD). Ook wordt hier de aanmaak van dataframes geregeld. Deze laag is byte georiënteerd. Zendt dataframes van de netwerklaag naar de fysieke laag. Aan de ontvangstzijde zet de datalink-laag de ruwe bits die bij de fysieke laag binnenkomen om in dataframes voor de netwerklaag. Moet zorgen voor een foutloze overdracht van de frames tussen de fysieke lagen van de zendende en ontvangende computer. De netwerklaag kan er daardoor van uitgaan dat de informatie die hij ontvangt geen fouten bevat. De datalink-laag wacht doorgaans na het verzenden van een frame op een bevestiging dat het frame goed is aangekomen. Frames die niet worden bevestigd of die tijdens de overdracht beschadigd zijn geraakt, worden opnieuw gestuurd. Voorbeelden van deze laag zijn Ethernet, Token Bus en Data Linklaag.

De laag bestaat uit twee sublagen:

  • Logical Link Control (LLC)
  • Media Access Control (MAC)
Fysieke laag (laag 1)

Deze laag definieert de voltages, de lengte van bits, het type bekabeling en connectors en de functie van de pinnen in de connector. De hardware wordt dus gedefinieerd in deze laag. De fysieke laag past pakketjes aan, aan het medium dat ze transporteert.
De pakketjes worden bijvoorbeeld in analoge signalen vertaald als ze via de telefoonlijn worden verzonden. De fysieke laag plaatst de pakketjes op het medium.
Deze laag zendt de ongestructureerde, ruwe stroom bits over een fysiek medium, bijvoorbeeld de netwerkkabel.

0 reacties: